Fuerteventura
Fuerteventura heeft zowel zon als strand. Het binnenland bestaat voornamelijk uit droge duinen en rotsige bergkammen en doet denken aan de westelijke Sahara, die slechts 100 km oostelijker ligt. De meeste toeristen blijven aan de kust, waar de fijne zandstranden een onweerstaanbaare aantrekkingskracht uitoefenen op zonaanbidders en waar de sterke wind windsurfers aantrekt.
Fuerteventura is met een afstand van 97 km tussen Punta de la Tinosa in het noorden en Punta de Jandía in het zuiden het langste en op één na grootste Canarische eiland. Toch is het een van de minst bevolkte, en de circa 40.000 bewoners worden in aantal overtroffen door de geiten die en maal bijeenscharrelen van het droge struikgewas op het eiland. Een eiland met de naam Forte Ventura verscheen in 1339 voor het eerst op de kaart, getekend door Angelino Dulceta. Tussen 1402 en 1405 werd het door conquistadores, aangevoerd door Jean de Béthencourt en Gadifer de la Salle, ingenomen. Het dorp dat onstond rond het kamp van Jean de Béthencourt, Santa María de Betancuria, werd uiteindelijk de hoofdstad van het eiland. Territoriale expansie halverwege de 17de eeuw leidde tot annexatie van de streek El Cotillo en van de zetel van het voormalige koninkrijk Maxorata. Vulkaanuitbarstingen en zand uit de Sahara, maar ook de frequente droogtes in de 18de en 19de eeuw waren de oorzaak van de ineenstorting van de landbouw op Fuerteventura, ooit de graanschuur van de Canarische Eilanden genoemd. Nu zorgt vooral het toerisme voor de inkomsten.
Het klimaat is minder gunstig dan op de andere eilanden, wat deels te wijten is aan de koelere wind, gota fría genoemd. De gemiddelde jaartemperatuur ligt vrijwel altijd rond de 19 graden C. Door het droge klimaat en de ontbossing is hier weinig vegetatie en doordat het hier vrijwel nooit regent, moet er drinkwater gewonnen worden door onzilting of voert men drinkwater in van het vasteland.
Klik op de foto's voor meer